Eerste Kerstdag

BWV 63, 91, 110, 197a (muziek gedeeltelijk vermist), 248 I, 191

 

Brief, eerste optie
Titus 2: 11-14

11 Gods genade is openbaar geworden om alle mensen te redden. 12 Ze leert ons dat we goddeloze en wereldse begeerten moeten afwijzen en bezonnen, rechtvaardig en vroom in deze wereld moeten leven, 13 in afwachting van het geluk waarop wij hopen: de verschijning van de majesteit van onze grote God en redder Jezus Christus. 14 Hij heeft zichzelf voor ons gegeven om ons van alle zonde vrij te kopen, ons te reinigen en ons tot zijn volk te maken, dat zich volledig inzet om het goede te doen.

Brief, tweede optie
Jesaja 9: 2-7

2 U hebt het volk weer groot gemaakt,
diepe vreugde gaf U het,
blijdschap als de vreugde bij de oogst,
zij jubelen als bij het verdelen van de buit.
3 Het juk dat op hen drukte,
de stok op hun schouder, de staf van de drijver,
U hebt ze verbrijzeld, zoals Midjan destijds.
4 Iedere laars die dreunend stampte
en elke mantel die doordrenkt is van bloed,
ze worden verbrand,
ze vallen ten prooi aan het vuur.
5 Een kind is ons geboren,
een zoon is ons gegeven;
de heerschappij rust op zijn schouders.
Deze namen zal hij dragen: Wonderbare raadsman,
Sterke God, Eeuwige vader, Vredevorst.
6 Groot is de heerschappij en zonder einde de vrede
voor de troon van David en voor zijn koninkrijk;
ze zijn gegrondvest op recht en gerechtigheid
en staan vast voor altijd en eeuwig.
De HEER van de hemelse machten
brengt dit in zijn vurige liefde tot stand.
7 De Heer heeft zijn woord op Israël afgestuurd,
het heeft Jakobs volk getroffen.

Evangelie
Lucas 2: 1-14

1 In die tijd kondigde keizer Augustus een decreet af dat alle inwoners van het rijk zich moesten laten inschrijven. 2 Deze eerste volkstelling vond plaats tijdens het bewind van Quirinius over Syrië. 3 Iedereen ging op weg om zich te laten inschrijven, ieder naar de plaats waar hij vandaan kwam. 4-5 Ook Jozef ging op weg om zich te laten inschrijven. Samen met Maria, zijn aanstaande vrouw, die zwanger was, reisde hij van de stad Nazaret in Galilea naar Judea, naar de stad van David die Betlehem heet, aangezien hij van David afstamde. 6 Terwijl ze daar waren, brak de dag van haar bevalling aan, 7 en ze bracht een zoon ter wereld, haar eerstgeborene. Ze wikkelde Hem in doeken en legde Hem in een voederbak, omdat er voor hen geen plaats was in het gastenverblijf.
     8 Niet ver daarvandaan brachten herders de nacht door in het veld, ze hielden de wacht bij hun kudde. 9 Opeens stond er een engel van de Heer bij hen en werden ze omgeven door de stralende luister van de Heer, zodat ze hevig schrokken. 10 De engel zei tegen hen: ‘Wees niet bang, want ik kom jullie goed nieuws brengen dat grote vreugde betekent voor heel het volk: 11 vandaag is in de stad van David jullie redder geboren. Hij is de messias, de Heer. 12 Dit zal voor jullie het teken zijn: jullie zullen een pasgeboren kind vinden dat in doeken gewikkeld in een voederbak ligt.’ 13 En plotseling voegde zich bij de engel een groot hemels leger dat God prees met de woorden:
14      ‘Eer aan God in de hoogste hemel
         en vrede op aarde voor de mensen die Hij liefheeft.’


De Bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan de NBV21.
©2021 Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap, Haarlem/Antwerpen.