Derde Kerstdag
Ook: Feest van Apostel Johannes

BWV 64, 133, 151, 248 III

 

Brief
Hebreeën 1: 1-14

1 Op velerlei wijzen en langs velerlei wegen heeft God in het verleden tot de voorouders gesproken door de profeten; 2 nu, aan het einde van de tijd, heeft Hij tot ons gesproken door zijn Zoon, die Hij heeft aangesteld als erfgenaam van alles wat bestaat, en door wie Hij het heelal geschapen heeft. 3 Hij straalt Gods luister uit, Hij is zijn evenbeeld, met zijn machtig woord draagt Hij alles wat bestaat. Hij heeft, na de reiniging van de zonden te hebben voltrokken, plaatsgenomen aan de rechterzijde van Gods hemelse majesteit, 4 ver verheven boven de engelen omdat Hij een eerbiedwaardiger naam geërfd heeft dan zij. 5 Tegen wie van de engelen heeft God immers ooit gezegd:
          ‘Jij bent mijn Zoon,
          Ik heb Je vandaag verwekt’?
Of:
          ‘Ik zal een vader voor Hem zijn,
          en Hij voor Mij een zoon’?
6 En verder zegt Hij als Hij de eerstgeborene de wereld binnenleidt:
          ‘Laten al Gods engelen Hem aanbidden.’
7 Over de engelen zegt God:
          ‘Hij maakt zijn engelen tot windvlagen,
          en zijn dienaren tot een vlammend vuur.’
8 Maar tegen de Zoon zegt Hij:
          ‘God, uw troon houdt stand tot in alle eeuwigheid,
          en de scepter van het recht is de scepter van uw koningschap.
9 Gerechtigheid hebt U liefgehad en onrecht gehaat;
          daarom, God, heeft uw God U gezalfd
          met vreugdeolie, als enige uit uw kring.’
10 En ook:
          ‘In het begin hebt U, Heer, de aarde gegrondvest,
          en de hemel is het werk van uw handen.
11 Zij zullen vergaan, maar U houdt stand,
          ze zullen als een gewaad verslijten,
12 als een mantel zult U ze oprollen,
          als een gewaad zullen ze worden verwisseld;
          maar U blijft dezelfde, en uw jaren zullen geen einde nemen.’
13 Tegen wie van de engelen heeft Hij ooit gezegd:
          ‘Neem plaats aan mijn rechterhand,
          tot Ik van je vijanden een bank voor je voeten heb gemaakt’?
14 Zijn zij niet allen dienende geesten, uitgezonden om hen bij te staan die de redding als erfenis zullen ontvangen?

Evangelie
Johannes 1: 1-14

1 In het begin was het Woord, het Woord was bij God en het Woord was God. 2 Het was in het begin bij God. 3 Alles is erdoor ontstaan, zonder het Woord is niets ontstaan van wat bestaat. 4 In het Woord was leven en het leven was het licht voor de mensen. 5 Het licht schijnt in de duisternis en de duisternis heeft het niet in haar macht gekregen.
     6 Er kwam iemand die door God was gezonden; hij heette Johannes. 7 Hij kwam als getuige, om van het licht te getuigen, opdat iedereen door hem zou geloven. 8 Hij was niet zelf het licht, maar hij was er om te getuigen van het licht: 9 het ware licht, dat ieder mens verlicht en naar de wereld kwam. 10 Het Woord was in de wereld, de wereld is door Hem ontstaan en toch kende de wereld Hem niet. 11 Hij kwam naar wat van Hem was, maar wie van Hem waren hebben Hem niet ontvangen. 12 Wie Hem wel ontvingen en in zijn naam geloven, heeft Hij het voorrecht gegeven om kinderen van God te worden. 13 Zij zijn niet op natuurlijke wijze geboren, niet uit lichamelijk verlangen of uit de wil van een man, maar uit God.
     14 Het Woord is mens geworden en heeft in ons midden gewoond, vol van genade en waarheid, en wij hebben zijn grootheid gezien, de grootheid van de enige Zoon van de Vader.

 

Brief (Apostel Johannes)
1 Johannes 1: 1-10

1 Wat er was vanaf het begin, wat wij gehoord hebben, wat wij met eigen ogen gezien en aanschouwd hebben, wat onze handen hebben aangeraakt, dat verkondigen wij: het Woord dat leven is. 2 Het leven is verschenen, wij hebben het gezien en getuigen ervan, we verkondigen u het eeuwige leven, dat bij de Vader was en aan ons verschenen is. 3 Wat wij gezien en gehoord hebben, verkondigen we ook aan u, opdat ook u met ons verbonden bent. En verbonden zijn met ons is verbonden zijn met de Vader en met zijn Zoon Jezus Christus. 4 We schrijven u deze brief om onze vreugde volkomen te maken.
     5 Dit is wat wij Hem hebben horen verkondigen en wat we u verkondigen: God is licht, er is in Hem geen spoor van duisternis. 6 Als we zeggen dat we met Hem verbonden zijn terwijl we onze weg in het duister gaan, liegen we en leven we niet volgens de waarheid. 7 Maar gaan we onze weg in het licht, zoals Hijzelf in het licht is, dan zijn we met elkaar verbonden en reinigt het bloed van Jezus, zijn Zoon, ons van alle zonde. 8 Als we zeggen dat we de zonde niet kennen, misleiden we onszelf en is de waarheid niet in ons. 9 Belijden we onze zonden, dan zal Hij, die trouw en rechtvaardig is, ons onze zonden vergeven en ons reinigen van al het onrecht dat wij bedrijven. 10 Als we zeggen dat we nooit gezondigd hebben, maken we Hem tot een leugenaar en is zijn woord niet in ons.

Evangelie (Apostel Johannes)
Johannes 21: 20-24

20 Toen Petrus zich omdraaide zag hij dat de leerling van wie Jezus veel hield hen volgde – de leerling die zich tijdens de maaltijd naar Jezus toegebogen had om te vragen wie het was die Hem zou uitleveren. 21 Toen Petrus hem zag vroeg hij Jezus: ‘En wat gebeurt er met hem, Heer?’ 22 Maar Jezus antwoordde: ‘Wanneer Ik wil dat hij in leven blijft totdat Ik kom, is dat niet jouw zaak. Jij moet Mij volgen.’ 23 Op grond van deze uitspraak hebben sommige broeders en zusters gedacht dat deze leerling niet zou sterven, maar Jezus had niet gezegd: ‘Hij zal niet sterven,’ maar: ‘Wanneer Ik wil dat hij in leven blijft totdat Ik kom, is dat niet jouw zaak.’
     24 Het is deze leerling die over dit alles getuigenis aflegt, en het ook heeft opgeschreven. Wij weten dat zijn getuigenis betrouwbaar is.


De Bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan de NBV21.
©2021 Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap, Haarlem/Antwerpen.