Zondag na Kerstmis

BWV 152, 122, 28

 

Brief
Galaten 4: 1-7

1 Ik bedoel dit: Zolang een erfgenaam onmondig is, verschilt hij in niets van een slaaf, ook al is hij reeds de eigenaar van alles. 2 Hij staat onder voogdij en toezicht tot het door zijn vader vastgestelde tijdstip is gekomen. 3 Op dezelfde manier waren ook wij, toen we nog onmondig waren, als slaaf onderworpen aan de machten van de wereld. 4 Maar toen de bestemde tijd gekomen was, zond God zijn Zoon, geboren uit een vrouw en onderworpen aan de wet, 5 om ons, die aan de wet onderworpen waren, vrij te kopen opdat wij als kind aangenomen zouden worden. 6 En omdat u zijn kinderen bent, heeft God in ons hart de Geest van zijn Zoon gezonden, die ‘Abba, Vader’ roept. 7 U bent nu dus geen slaven meer, maar kinderen en als zodanig erfgenamen, dankzij God.

Evangelie
Lucas 2: 33-40

33 Zijn vader en moeder waren verbaasd over wat er over Hem werd gezegd. 34 Simeon zegende hen en zei tegen Maria, zijn moeder: ‘Weet wel dat velen in Israël vanwege Hem ten val zullen komen of juist zullen opstaan. Hij zal een teken zijn dat weersproken wordt, 35 en zelf zult u als door een zwaard doorstoken worden. Zo zal de gezindheid van velen aan het licht komen.’
     36 Er was daar ook een profetes, Hanna, de dochter van Fanuel, uit de stam Aser. Ze was hoogbejaard; vanaf haar huwbare leeftijd had ze zeven jaar met haar man geleefd, 37 en ze was nu al vierentachtig jaar weduwe. Ze was altijd in de tempel, waar ze God dag en nacht diende met vasten en bidden. 38 Op dat moment kwam ze naar hen toe, bracht hulde aan God en sprak over het kind met allen die uitzagen naar de bevrijding van Jeruzalem.
     39 Toen ze alles overeenkomstig de wet van de Heer hadden gedaan, keerden ze terug naar Galilea, naar hun woonplaats Nazaret. 40 Het kind groeide op, werd sterk en was vervuld van wijsheid; Gods genade rustte op Hem.


De Bijbeltekst in deze uitgave is ontleend aan de NBV21.
©2021 Nederlands-Vlaams Bijbelgenootschap, Haarlem/Antwerpen.